Het valt me regelmatig op dat er mensen zijn die praten of schrijven over hun psychische stoornis en daarbij refereren aan hun gelukkige jeugd. In de trant van:
‘Op mijn 18e openbaarde zich mijn bipolaire stoornis door een flinke depressie. Tot die tijd had ik een fijne jeugd. Mijn ouders zijn liefdevolle en zorgzame mensen die altijd hun best voor ons hebben gedaan.’
Vanuit deze visie openbaart zich dus op een bepaald moment vanuit het niets een bipolaire stoornis. Je genen komen tot expressie en zadelen je op met een ongeneeslijke hersenziekte. Dit is, een beetje kort door de bocht, de mantra die in de gangbare psychiatrie alsmaar wordt herhaald en door veel patiënten wordt geloofd. Ruim 40 jaar onderzoek naar de biologische oorzaken van bipolaire stoornis heeft echter bar weinig opgeleverd. Het onomstotelijk bewijs ontbreekt. De conclusie dat deze biologische kijk geen vaststaand feit is maar op zijn best een aanname, wordt binnen de psychiatrie echter maar door zeer weinigen getrokken.
Hoe zit het dan met die gelukkige jeugd? Als je werkelijk een gelukkige jeugd hebt gehad, werd gerespecteerd en liefgehad door je ouders en toch een bipolaire stoornis ontwikkelt, dan zou dit inderdaad in de richting van een biologische oorzaak kunnen wijzen. Hebben je ouders je vanaf het begin voldoende gerespecteerd, gezien, getroost en liefgehad, dan ontwikkel je als kind geen sterk schuld en schaamtegevoel. Dan voel je je als kind veilig en geborgen en durf je langzamerhand steeds meer je grenzen te verleggen. Je voelt je opgewassen tegen het leven en niet overdreven angstig. Doordat je niet afgewezen wordt vanwege boosheid en woede, ontwikkel je een duidelijke wil en kun je die tot expressie brengen. Je zet je in voor dingen omdat je ze leuk vindt zonder dat je fanatiek en perfectionistisch wordt. Voel je je gefrustreerd dan kun je dat uiten en ontmoet je begrip en steun. Je voelt je oké in en met je lijf. Je bent redelijk tevreden over jezelf en ontwikkelt geen negatief zelfbeeld en zelfhaat. Je leert jezelf te kunnen kalmeren als iets tegenzit. Je komt als vanzelfsprekend automatisch voor jezelf op als je je bedreigd voelt en kunt je grenzen aangeven.
Heb jij een (psychiatrische) stoornis ontwikkeld ondanks een gelukkige jeugd? Vraag je dan eens in alle eerlijkheid af in hoeverre je deze geschetste ontwikkeling in je eigen jeugd ook werkelijk herkent. Is het écht zo of blijf je volharden in het positieve beeld van je jeugd terwijl er diep van binnen misschien toch iets knaagt? Positief terugkijken op een jeugd die helemaal niet zo fijn is geweest, is een bekend fenomeen in de psychologie en wordt idealisering genoemd. Het is een van de psychische mechanismen waarmee we de ongemakkelijke werkelijkheid op afstand houden. Idealisering komt veel voor samen met vergeten en verdringen. Sommige mensen kunnen zich heel weinig van hun kindertijd herinneren en als ze zich herinneren dat ze bijvoorbeeld af en toe zijn geslagen, dan ‘was dat voor mijn eigen bestwil want ik kon een flink ettertje zijn’.
Iedereen vindt het fijn om te geloven dat je in je jeugd bemind bent geweest. Voeg daarbij de culturele norm om je ouders dankbaar te zijn, van ze te houden, en voor ze te zorgen als ze hulpbehoevend worden. In de klassieker Het drama van het begaafde kind beschrijft Alice Miller diverse cliënten bij wie gedurende hun therapie de schellen van de ogen vielen en de ouderlijke idealisering instortte. Sommigen ontdekten hun moeders bezit te zijn geweest. Een moeder die het kind gebruikte om alsnog te krijgen wat ze zelf als kind te kort was gekomen: aandacht, respect, bewondering en waardering. Iemand die haar nooit in de steek zal laten en tot het middelpunt van de wereld maakt. Moeder is zich volkomen onbewust van haar tekorten en van het appél dat ze uitzendt naar haar kind. Met als gevolg dat het jonge kind zichzelf in de steek laat om aan de verwachtingen van moeder te voldoen. Een kind doet alles om emotioneel isolement te voorkomen. Hierdoor gaat het kind naast-zichzelf leven in plaats van als-zichzelf en zal het zijn of haar hele leven geplaagd worden door een knagende leegte en onbevredigdheid. Zo kan iemand in de kern aangetast raken zónder dat er in de opvoeding sprake hoeft te zijn geweest van misbruik of ernstige emotionele verwaarlozing. En zonder dat ook maar iemand in de gaten had dat er iets niet klopte. Het zag er van een afstandje allemaal heel fijn en liefdevol uit.
Alice Miller beschrijft in haar boek het fenomeen idealisering ook aan de hand van het leven van enkele bekende kunstenaars. Ze schrijft uitgebreid over de Duitse schrijver Hermann Hesse die als kind voor zijn ouders zodanig lastig was dat Hermann enige tijd in een internaat is geplaatst. Uit de dagboekfragmenten van de moeder van Hesse en de omvangrijke correspondentie van beide ouders blijkt overduidelijk de lijdensweg van de jonge Hermann. Toch blikt Hesse aan het einde van zijn leven op de volgende wijze terug op zijn kindertijd:
‘Wanneer ook nu nog mijn kinderjaren mijn hart van tijd tot tijd beroeren, dan zie ik ze als een schilderij in een gouden lijst, in donkere tinten, met vooral veel lommerrijke kastanjes en elzen, een onbeschrijflijk heerlijk licht van de ochtendzon en een achtergrond van prachtige bergen’
‘Ondanks grote waardering van zijn lezers, ondanks succes en nobelprijs, leefde Hesse nog op hoge leeftijd onder het tragische gevoel dat hij gescheiden leefde van zijn ware zelf, een lijden dat medici kortweg ‘depressie’ noemen’.
(Alice Miller, het drama van het begaafde kind)
Lijd jij aan een bipolaire stoornis terwijl er – uitgezonderd je episodes – niets aan de hand is met je zelfvertrouwen, je zelfwaardering, je zelfbeeld, je zelfcompassie, je zelfleiderschap, je wilskracht en je vermogen tot zelfexpressie? Dan heb je inderdaad vast een gelukkige jeugd gehad en heeft je stoornis mogelijk toch een biologische oorzaak. Zo niet, ga er dan maar vanuit dat je je opvoeding idealiseert en dat je afgesloten bent geraakt voor de pijn van het gemis van je ware zelf die diep in je systeem verborgen ligt. Ik moet de eerste persoon met een bipolaire stoornis en een wérkelijk gelukkige jeugd nog tegenkomen. Ik betwijfel ten zeerste of die persoon bestaat.
Ik vraag me bij bovenstaand verhaal af, of er dan ueberhaupt wel mensen bestaan met een “gelukkige jeugd”, die zich altijd gezien en gehoord voelden?
Niemand zal zich altijd gehoord en gezien gevoeld hebben. Dat is ook helemaal niet erg, een kind kan best wel wat hebben. Het is een kwestie van gradatie. Als een ouder ‘goed genoeg’ is dan zal een kind zich vaak genoeg wél gehoord en gezien voelen om niet te vervreemden van zichzelf
ik mis een factor. Vooral in de puberteit ben je steeds meer afhankelijk van je klasgenoten, de school, de buurt en andere omstanders aangaande voorbeeldfiguren ipv alleen je ouders, aangaande je kansen, keuzes.
En dus is hoe de samenleving in elkaar zit steeds meer van belang. Mocht je de emoties voelen die je voelde? Je uiten zoals jij wou qua kleding, meningen, enz? Werden we (ik ben van ’64) aan de ene kant voorgehouden dat alles kon, qua werk en opleidingen, terwijl anderzijds genderverschillen nog steeds een grote rol speelden? Hoe emotioneel en intuïtief mocht je reageren en bewegen in de jaren ’70?
Hoe was het om opeens ongesteld te worden/een baard in de keel te krijgen en al die andere dingen en wie steunde je?
Mochten je klasgenoten homo zijn, of werden ze dan gekgeknuffeld of gepest? Waren de professoren en politieke leiders mannen met stropdassen? Hoeveel vrouwen zaten er op hoge posities?
en zo kan ik nog wel even doorgaan. Bij mij kwamen de stemmingswisselingen zeer zeker niet door ’toch wat ellende in m’n gelukkige jeugd’.
Ja, mee eens Caroline. Ook in de puberteit kunnen er heftige dingen gebeuren die flinke impact kunnen hebben. Bijvoorbeeld pesten. Maar ook al die zaken die jij noemt spelen een rol.
De perfecte jeugd opvoeding bestaat niet in mijn optiek. Er is altijd wel iets dat “niet goed” is. Teveel van het een of te weinig van het ander. En een vlekkeloos bestaan daarna al evenmin. Dat zou ook niet normaal zijn en erg saai. Juist de diversiteit van mensen maakt het allemaal zo boeiend. En ik denk dat een bipolaire kwetsbaarheid wel in aanleg aanwezig moet zijn, en net als andere psychische aandoeningen of lichamelijke ziektes ergens door getriggerd kan worden. Ik zie het meer als een hersenziekte. Misschien ook degeneratie van de mens, van de genen. Misschien speelt ook hooggevoeligheid een rol. In ieder geval is er iets niet in orde met de prikkeloverdracht in de hersenen. Daar kan veel misgaan, al tijdens de ontwikkeling in de baarmoeder. Het is nog een wonder dat er zoveel goed gaat en dat we ons gewoon voort blijven planten en langer blijven leven. Bij dieren waar iets niet goed is, worden ze al snel uit het nest of de groep verbannen. Overlevingsrecht van de sterkste. Bij de mens ligt dat anders. Dan krijg je toch ook veel meer kwetsbaarheden? Ik vind het niet zo belangrijk wat de oorzaak is, want die kun je toch niet wegnemen. Moet je ook niet willen denk ik.